Staat van de straat, Delftse vaart

Buurman J. heeft zijn kleinzoon A. op bezoek. Het ventje woont ver weg, in een dorpje in Brabant, maar komt graag bij opa in de grote stad Rotterdam. Opa heeft altijd wel wat te vertellen en er is zoveel te zien, je komt ogen tekort. Vandaag is het markt op de Binnenrotte. Samen kauwen ze op een Turkse pizza en kijken ze naar de drukte, de mensen, de meeuwen.
Opa J. vertelt dat hier vroeger de Rotte liep en dat daar, verderop aan de Hoogstraat, een dam was gebouwd om het water tegen te houden: de Rotte-dam. Nadenkend kauwt het jochie verder en merkt dan op: ‘Maar er is toch helemaal geen water, opa?’ Het zijn allemaal stenen!’ ‘Nee, dat klopt. De Rotte is hier al lang gedempt’, zegt opa, ‘want ze moesten een spoorweg aanleggen. Die loopt hier nu onder de grond.’ A. houdt verbaasd op met kauwen. Treinen onder de grond! Dat hebben ze thuis niet.
‘Maar de Rotte bestaat nog wel,’ zegt opa J, ‘kom maar, dan gaan we een eindje verderop kijken.’ Samen steken ze de Meent over. Daar, achter de marktkramen en de geparkeerde auto’s, is er water. De Rotte, of wat er van over is. Het is niet diep, A. kan de bodem zien. Ook de viezigheid die er ligt. Er drijven meerkoeten en er vliegen duiven over de rivier waar Rotterdam zijn naam aan te danken heeft.
‘Kijk,’ zegt opa, ’toen de stad na de oorlog weer werd opgebouwd hebben ze de Rotte ergens anders neergelegd. Dat water daar, waar die instroomt, heet het Haagse Veer. En dat wordt dan weer de Delftse Vaart. Want vroeger, voor de oorlog, gingen hier bootjes naar Delft en Den Haag.’ ‘Heb jij nog in zo’n bootje gezeten, opa?’ ‘Nee, opa is wel oud, maar niet zó oud. Opa is al van nà de oorlog. Voor de oorlog, na de oorlog, A. wordt er tureluurs van.

‘Opa heeft nog wel meegemaakt dat er hier door de Rotte en de Delftse vaart boten voeren. Dat waren vuilnisboten, die gingen van de Delftse Vaart de Maas op, naar de vuilverbranding op Zuid.
‘ ‘Op Zuid, opa?’ ‘Ja, òp Zuid. Zo noemen we dat hier. Als je Rotterdams wil praten moet je òp Zuid zeggen’. A. zal het onthouden. Op Zuid. Ze lopen verder, want opa J. is nog niet klaar.
Als die eenmaal begint… Ze steken de Meent weer over. ‘Als die vuilnisboten langs kwamen, ging hier de brug een stukje omhoog. Maar de mensen konden gewoon doorlopen, want er kwamen traptreden in het voetpad.’ A. wordt moe en krijgt een beetje honger ook. Die Turkse pizza van daarnet is allang weer gezakt.
Ze zien de Laurenskerk met zijn zwarte bovenkant. In de Delftse Vaart zijn trappen gemaakt, A. ziet er mensen pizza eten en krijgt nog meer trek. ‘Opa?’ vraagt hij aarzelend. Ze komen bij de Hoogstraat. Opa wil nog verder lopen, maar grommende machines houden de wandelaars tegen. Er wordt gesloopt en gebouwd.
‘We gaan terug, we gaan bij Dudok appeltaart eten’, zegt opa. A. glundert: opa begrijpt altijd wat hij wel zou willen!
(Peter Aubert)